Paragraaf 5Test jezelf hoofdstuk 6

Op deze 'Test jezelf' pagina kun je testen of je de stof van hoofdstuk 6 goed beheerst. Klik na het invullen van de test op 'bekijk score' om te zien welke vragen je goed en fout hebt beantwoord. Eventueel kun je de gehele test printen. (Klik daarvoor op 'download')
Succes!

Opdrachten

Vraag 1

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Het jodendom is monotheïstisch.

b.Het christendom is polytheïstisch.

c.Met de drie goddelijke personen van het christendom gaat het om God de Vader, de Zoon en Maria.

d.‘Theïsme’ is afgeleid van het Griekse woord ‘theos’ dat ‘god’ betekent.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Het joodse volk is ontstaan uit Hebreeuwse stammen.

b.De Hebreeuwse stammen vestigden zich vanaf ongeveer 250 voor Christus in een gebied dat wij nu kennen als Israël.

c.De Tora bestaat uit vijf boeken: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium.

d.Koning Salomo liet in Jeruzalem een prachtige tempel bouwen.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 3

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Het joodse koninkrijk zat honderden jaren klem tussen Egypte en het Romeinse Rijk.

b.In 70 na Christus werd de tweede tempel verwoest door de Romeinen.

c.Vanaf het jaar 70 raakten de joden verspreid over het Romeinse rijk.

d.In de middeleeuwen werden joden door christenen gedwongen hun geloof af te zweren.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 4

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a. David Ben-Goerion en Salomo waren twee beroemde koningen na Saul.

b.De Jordaan en de Tigris waren in de oudheid de belangrijkste rivieren binnen het joodse rijk.

c.In de middeleeuwen kregen de joden soms de schuld voor het uitbreken van de pest.

d.Na hun terugkeer uit Babylon bouwden de joden in Jeruzalem een nieuwe tempel.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Het joodse beeld van God gaat terug op het nomadenbestaan van de Hebreeën.

b.In de Tora kun je lezen dat men de verhouding tot God begreep als een contract.

c.Voor joden is God altijd zintuiglijk waarneembaar; daarom bouwden ze ook een tempel.

d.Het idee van het beloofde land veranderde na verloop van tijd in hoop op het Rijk van God.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 6

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Het woord ‘TeNaCH’ bestaat uit de beginletters van drie bundels boeken die samen de joodse heilige geschriften vormen.

b.De Talmoed is een toelichting op en uitleg van de TeNaCH.

c.De eerste vijf boeken van de TeNaCH noemen de joden: Tora.

d.De sabbat is het joodse paasfeest.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 7

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Tijdens de Romeinse bezetting waarschuwde vaak een Messias het joodse volk voor het gevaar van een opstand.

b.Choepa is Hebreeuws voor vader.

c.Bij het loofhuttenfeest denken joden terug aan de tocht door de woestijn.

d.Een Bar mitswa is een joods koffiehuis waar over religieuze onderwerpen wordt gesproken.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 8

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Het paasfeest is voor de joden een soort bevrijdingsfeest en daarom brak er rond Pasen vaak opstand uit.

b.Jezus heeft met zijn volgelingen ongeveer twaalf jaar rondgetrokken door wat nu Israël heet.

c.Jezus citeerde graag de woorden van andere rabbi’s.

d.De kruisdood was de doodstraf voor Romeinse burgers.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 9

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Paulus was de belangrijkste leerling in het gezelschap dat met Jezus rondtrok.

b.De boodschap over Jezus werd aanvankelijk bij Romeinse tempels verkondigd.

c.Pilatus die aanvankelijk de christenen vervolgde, vond dat zowel joden als niet-joden zich bij de beweging rond Jezus moesten kunnen aansluiten.

d.Volgens Paulus mochten joden zich niet meer bij de beweging rond Jezus aansluiten.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 10

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Het christendom kreeg snel veel aanhangers; dat kwam ook omdat het niet bij mooie woorden bleef maar men hielp elkaar.

b.Het christendom was tijdens de eerste eeuwen voor veel Romeinen een staatsgevaarlijke godsdienst.

c.Onder keizer Theodosius werd het christendom de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk.

d. Keizer Constantijn was een felle bestrijder van het christendom.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 11

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.In de middeleeuwen ontstonden kloosterordes die een kritiek waren op wat er binnen de christelijke kerk gebeurde.

b.Luther en Michelangelo waren belangrijke kerkhervormers.

c.In de vijftiende eeuw verspreidde het christendom zich vanuit Europa over grote delen van de wereld.

d.Een aflaat is een systeem waarbij het dakwater van de kerk uiteindelijk in de doopvont komt.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.

Vraag 12

Welke van de volgende uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist zijn.)

a.Het christendom neemt het godsbeeld met de drie-eenheid over van het jodendom.

b.Het Nieuwe Testament gaat over Paulus, het Oude Testament over Jezus.

c.Binnen het christendom maakt de Heilige Geest deel uit van de goddelijke drie-eenheid.

d.Protestanten kennen geen sacramenten, katholieken wel.

e.Uitspraken a. b. c. en d. zijn onjuist.